SPEECH (BOEK)
OVER HET BOEK
Wouter blikt dankbaar terug op de taal waarin hij opgroeide.
Een ode. Aan mijn moeder, die in halve zinnen sprak, en zo mijn verbeelding stimuleerde. Aan mijn vader, die kon vloeken als een onweer. Aan Olivier, die me leerde schelden. Aan meester Luc, die me het opstel schonk. Aan tante Agnes, die me waterkieken deed eten. Aan meester Bruno, die me leerde dat mime niets voor mij was. Aan meester Jo, die me leerde praten zonder trillende kin. Aan dansleraar Jack, door wie ik regelmatig een imaginaire kousenbroek aantrek. En aan de taal zelf, waarin je zinnen kunt maken met drie anagrammen, zoals ‘ik poets de pesto van de stoep’.